Arthur Schopenhauer (1788–1860) was een Duitse filosoof, bekend om zijn uitgesproken pessimistische visie. Hij werd geboren in Danzig (nu Gdańsk) in een koopmansfamilie met Nederlandse wortels. Al op zijn vijftiende reisde hij met zijn ouders door Europa, leerde hij Frans en Engels, en werd hij vooral getroffen door het lijden en de hardheid van de mensen die hij overal zag. Na een korte studie medicijnen stapte hij over op filosofie, promoveerde hij in Jena (1813) en publiceerde in 1818 zijn hoofdwerk Die Welt als Wille und Vorstellung. In dit boek stelde Schopenhauer dat achter de wereld die we zien een blinde kracht (“wil”) schuilt, en dat de mens in de eerste plaats een “willend wezen” is. Zijn ideeën over lijden en verlangen waren in zijn tijd onconventioneel en trokken aanvankelijk weinig aandacht; pas na 1848 werd zijn werk breder gewaardeerd. Schopenhauer leefde in het begin van de negentiende eeuw, een tijd van politieke omwentelingen (Napoleontische oorlogen) en grote filosofische stromingen (zoals het idealisme van Kant en Hegel). Zijn filosofie kan gezien worden als een reactie op het optimisme en de abstractie van zijn tijd, met nadruk op concrete ervaring en de pijn van het bestaan.
Wat probeerde hij te begrijpen of op te lossen?
Schopenhauer onderzocht de diepste vragen over het leven en de mens. Hij worstelde met het raadsels zoals: Waarom is er zoveel lijden? Wat is de ware aard van de werkelijkheid achter de verschijnselen? en Hoe kan menselijk verlangen zich laten bevredigen, of brengt het alleen maar meer pijn? In eenvoudige bewoordingen wilde hij het “wereldraadsel” oplossen door te laten zien dat de hele schepping voortkomt uit één fundamentele kracht, de “wil”. Belangrijke thema’s in zijn filosofie zijn daarom: de rol van de wil als drijfveer, de onontkoombaarheid van menselijk lijden, en de zoektocht naar vrede door bijvoorbeeld kunst, mededogen en berusting. In Schopenhauers filosofie van het lijden geldt dat geluk vaak slechts tijdelijke verlichting is van pijn. Hij merkte op dat elke voldoening kort duurt: “al het streven komt voort uit een gemis, uit ontevredenheid… zolang het geen bevrediging vindt, is het lijden”. Met andere woorden: iedere wens is een vorm van lijden totdat hij vervuld is, en geen enkele vervulling is blijvend. Door deze inzichten probeerde Schopenhauer een verklaring te geven voor onze voortdurende frustratie en onrust.
Door wie of wat werd hij beïnvloed?
Schopenhauer combineerde heel diverse bronnen. Belangrijk waren vooral grote denkers uit verleden en oosterse tradities:
- Immanuel Kant en Plato – hij zag Kant als grondlegger van zijn eigen filosofie, en leende van Kant het idee dat wij de wereld alleen kennen via ons verstand. Ook vond hij in Plato’s ideeënleer een voorloper van zijn eigen idee dat achter alle vergankelijke dingen een onzichtbare realiteit schuilt.
- Oud-Indiase wijsheid (Upanishads) en Boeddhisme – Schopenhauer las de Upanishads in Latijnse vertaling en noemde die “de productie van de hoogste menselijke wijsheid”. Hij zag grote gelijkenissen met het boeddhisme en plaatste die in zijn ogen op gelijke hoogte met Plato en Kant. Het leidde hem tot vergelijkbare conclusies over afkeer van begeerte en het karakter van de werkelijkheid.
- Christelijke en andere tradities – hij liet zich inspireren door het christelijke mededogensideaal en door ascetische levenswijzen. Zo staat in zijn werk dat zijn ethiek in de geest is van de Bijbelse leer: behandel anderen zoals jezelf, verminder leed in de wereld en kweek medelijden. Ook bewonderde hij figuren als Franciscus en Jezus als voorbeelden van ascese, waarin volgens hem de wil tot leven geheel is overwonnen.
Met deze invloeden vormde Schopenhauer een eigen, samenhangend geheel: een metafysica waarin alles voortkomt uit één blinde ‘wil’, plus een ethiek en esthetiek die voortkomen uit de praktijk van het loslaten van verlangens.
Belangrijkste ideeën van Schopenhauer
Schopenhauers filosofie draait om een aantal kernbegrippen. Hieronder volgen de belangrijkste ideeën in begrijpelijke taal, met voorbeelden:
- De ‘Wil’ als drijvende kracht. De kern van Schopenhauers metafysica is dat achter alles wat leeft en bestaat een blinde, onbewuste drang of wil schuilgaat. Alles in de natuur streeft onophoudelijk voort, zonder rationeel doel. Hij illustreerde dat bijvoorbeeld aan de zwaartekracht die “onophoudelijk streeft en stuwt naar een middelpunt zonder omvang” of aan planten die “onophoudelijk groeien… totdat het eindpunt, de zaadkorrel, weer het beginpunt wordt”. Ook wij mensen zijn volgens hem “willende wezens” waarbij niet het verstand maar het verlangen centraal staat. Dat betekent: wijzelf zijn niet de baas over de wil; wij worden geleefd door deze oerdrang. Concreet komt dat erop neer dat onze emoties, driften en instincten ons sturen zonder dat ons verstand daar volledig controle over heeft.
- Menselijk lijden en de illusie van geluk. Schopenhauer zag het leven als een voortdurende cyclus van verlangen en teleurstelling. Elke keer dat wij iets willen, ervaren we ontevredenheid totdat we het krijgen; en zodra we het hebben, vervliegt onze vreugde snel. Zoals hij schreef: “al het streven komt voort uit een gemis; zolang het niet bevredigd is, is het lijden”. Geluk blijkt in zijn filosofie geen blijvende staat maar slechts de afwezigheid van pijn – de korte ademruimte tussen twee verlangens. Hij gebruikte het begrip Maya (een oud-Hindoeïstisch woord) om te zeggen dat onze “vertoonde wereld” eigenlijk een illusie is: we worden afgeleid door verschijnselen, en zien niet hoe onze wil ons voortdurend in onrust houdt. In gewone taal: we rennen eindeloos achter plezier aan, maar het blijkt steeds ontoereikend, dus blijft er altijd een onderstroom van lijden.
- Kunst en esthetische ervaring. Ondanks dat pessimisme zag Schopenhauer een tijdelijke uitweg in de schoonheid van kunst. In een esthetische ervaring, zoals het bewonderen van muziek, schilderkunst of natuur, treden we even buiten ons eigen ik en diens verlangens. Hij noemt dit ‘aesthetische beschouwing’: je kijkt alsof neutrale getuige, en ervaart de objecten (bijvoorbeeld een appelboom) als wat ze écht zijn – de ‘idee’ of universele vorm van een appelboom. Vooral muziek was voor hem een hoge vluchtplaats: muziek geeft “een abstracte en pijnloze visie op de wereld en het innerlijk leven”. Met andere woorden: als je muziek (of andere kunst) écht en volledig hoort, vergeet je even al je eigen zorgen en verlangens. Deze momenten van schoonheid bieden kortstondige rust van het lijden.
- Mededogen als ethiek. Voor Schopenhauer is de enige echte morele houding mededogen. Hij stelde dat je je in elk ander mens kunt inleven door te beseffen dat we allemaal manifestations zijn van dezelfde wereldwil. Als je voelt dat de pijn van een ander in wezen jouw eigen pijn is, en dat er geen fundamenteel verschil is tussen lijdende en lijdende, kun je niet anders dan meevoelen. Daarom drong hij aan op klassieke morele regels die in veel religies voorkomen: behandel anderen zoals jezelf, vermijd geweld, en doe wat je kunt om lijden te verminderen. Schopenhauer geloofde dat ethiek gebaseerd moet zijn op liefdevolle aandacht voor alle levende wezens (hij was bijvoorbeeld al vroeg pleitbezorger van dierenbescherming). In een notendop: echte goedheid komt voort uit zuiver medeleven, niet uit rationele plichtsbesef.
- Ascese en ontkenning van de wil. Het meest radicale aspect van Schopenhauers filosofie is dat hij de ultieme oplossing van lijden zag in het ontkennen van de wil zelf. Hij schreef dat wie tot de kern van de menselijke toestand doordringt – de constante ontevredenheid, het vergeefse streven – zo afkeer krijgt van het leven, dat hij de wens verliest om eraan deel te nemen. Dat leidt tot een ascetische levenshouding van berusting en afstand doen van wensen. In deze houding – geassocieerd met kloosterleven, armoede en onthouding – wordt de wil getemperd en treedt innerlijke rust in. Schopenhauer zag in boeddhistische monniken en christelijke heiligen (zoals Franciscus en Jezus) voorbeelden van deze “onthechte wijsheid”. Kort gezegd: wie leert loslaten en geen nieuwe verlangens meer nastreeft, kan uiteindelijk (volgens Schopenhauer) uit het rad van lijden stappen.
- Vrije wil en menselijke drijfveren. Bij Schopenhauer heeft ook het begrip vrije wil een bijzondere invulling. Hij verwierp het idee dat we écht vrij zijn in wat we willen. Onze handelingen zijn volgens hem deterministisch bepaald: elk mens is “geleefd door de wil”, en we kunnen niet anders willen dan wat we werkelijk willen. Met andere woorden: “de vrijheid van de wil is slechts de vrijheid om te handelen zoals wij willen”. We ervaren wel dat we keuzes maken, maar die keuzes worden door ons karakter en onze omstandigheden vastgelegd – we kunnen in de gegeven situatie niet werkelijk iets anders willen. Dit maakt ons egoïstische gedrag niet direct ‘goed’ of ‘kwaad’, het laat zien dat onder de motieven een onbewust mechanisme speelt. Schopenhauer beschouwde driften als seksuele lust of de drang om te overleven als voorbeelden: zulke oerdriften bepalen veel van wat wij denken te willen.
- Liefde en voortplantingsdrang. Ook romantische liefde en begeerte waren bij Schopenhauer geen uitzondering op zijn principe. Hij zag de liefde in essentie als een list van de wil: het voortplantingsinstinct dat vermomd gaat als genegenheid. In zijn woorden: “Wat wij liefde noemen is ook een uiting van die blinde drang… alle liefde… is alleen geworteld in de geslachtsdrift”. Met andere woorden: écht verliefd zijn is volgens hem eigenlijk de natuur die ons aanspoort om kinderen voort te brengen, en niet iets dat bedoeld is voor langdurig individuël geluk. Hij merkte op: “de natuur bekommert zich niet om het individu, maar alleen om de soort”. Dit klinkt cynisch, maar het was voor Schopenhauer een uitleg waarom zelfopoffering in de liefde zo vaak voorkomt.
Wat kunnen mensen vandaag met zijn ideeën?
Schopenhauer leeft voort als een bron van zelfinzicht en realisme. Zijn filosofie kan mensen helpen om beter met het leven om te gaan, bijvoorbeeld op de volgende manieren:
- Zelfkennis vergroten. Schopenhauer benadrukte dat we onszelf vaak niet volledig kennen en onszelf zelfs vaak verkeerd inschatten, totdat we door ervaring beetje bij beetje echte zelfkennis opbouwen. Door zijn ideeën leer je je eigen drijfveren te onderzoeken: waarom wil ik iets, en waarom word ik er ongelukkig van? Deze verworven zelfkennis helpt om bewuster beslissingen te nemen.
- Omgaan met frustratie en verlangen. Zijn inzicht dat alle verlangen eigenlijk lijden in de hand werkt, kan onze verwachtingen matigen. Als je weet dat geluk tijdelijk is en dat je lang niet alles kunt krijgen wat je wilt, kun je leren kalmer te worden als iets niet lukt. Dit helpt bijvoorbeeld bij teleurstellingen: niet elk gemis hoeft als ramp te voelen, maar als onvermijdelijk onderdeel van het menszijn. In moderne termen kan dit leiden tot een praktijk van dankbaarheid en mindful leven – waardeer wat je hebt en realiseer je dat voortdurende jacht op meer ook rusteloos maakt.
- Waarde van kunst en schoonheid. Schopenhauer zou mensen vandaag adviseren om (net als hij) kunst en muziek op te zoeken als bron van troost. Muziek, dans, schilderen of een mooie wandeling kunnen ons even bevrijden van de innerlijke druk. In die momenten kun je het leven ervaren zonder voortdurende zorgen – een blik van buitenaf die verfrissend werkt. Dit zijn concrete manieren om zijn theorie toe te passen: door naar iets moois te luisteren of te kijken, hervind je tijdelijk innerlijke rust.
- Cultiveren van mededogen. Omdat hij liet zien dat iedereen op dezelfde manier lijdt, kan Schopenhauers gedachtegoed onze relaties veranderen. Door in te zien dat de ander eigenlijk “net zo’n wezen is als wij”, kunnen we milder en hulpvaardiger worden. In de praktijk kan dit betekenen dat je er bewuster voor kiest om vriendelijk te zijn en anderen bij te staan, simpelweg omdat het lijden dat je ziet niet anders is dan wat jij ook zou voelen. Mededogen kan dus volgens Schopenhauer een manier zijn om je eigen lijden enigszins te verlichten en meer voldoening te vinden.
- Begrip van geluk en vrijheid. Hoewel Schopenhauer zelf vrij uitzichtloos was, nodigt zijn filosofie uit om na te denken over wat echt waardevol is. Mensen kunnen leren dat “geluk” niet zit in eindeloze vervulling van wensen, maar in het vermogen om tevreden te zijn met minder of met wat er is. Dit kan bevrijdend werken: je legt de lat niet voortdurend hoger en wordt niet gek van het gevoel dat je tekortschiet. In die zin leert hij dat echte vrijheid inhoudt dat je je verlangens beheerst in plaats van zij jou. Vandaag de dag kan dit helpen bij stressvermindering en realistische levenshouding.
Kortom, Schopenhauer biedt een kader om zelfkennis te verdiepen, realistisch met verlangens om te gaan, en een mededogende, kunstzinnige houding te ontwikkelen. Zijn ideeën geven geen quick fix voor geluk, maar ze helpen om de bouwstenen van je emoties en streven beter te begrijpen, en je verwachtingen aan te passen.
Kritiek en beperkingen van zijn denken
Schopenhauer kreeg veel lof, maar ook terecht kritiek op diverse punten:
- Zwaarmoedig pessimisme. Schopenhauer tekende een plaatje van het leven waarin alleen pijn en verveling te zien zijn. Zoals hij zelf schreef dat het leven “slingert tussen pijn en verveling”. Critici vinden dit te somber en eenzijdig. Moderne denkers wijzen erop dat veel activiteiten ook plezier kunnen geven, zelfs zonder eindpunt; door doelen simpelweg aan te passen kun je verveling vermijden. Filosoof Kieran Setiya bijvoorbeeld stelt dat Schopenhauer gelijk heeft dat het harde nastreven van doelen soms leegte geeft, maar dat hij ernaast zit als hij meent dat we daar niets tegen kunnen doen. Kortom: het leven kan volgens tegenstanders meer positieve kanten hebben dan Schopenhauer durfde toe te geven.
- Seksistische opvattingen. Een belangrijke kritiek geldt zijn beeld van vrouwen. In zijn essay Über die Weiber schrijft Schopenhauer bijvoorbeeld dat vrouwen “kinderlijk, dwaas en kortzichtig” zijn en de rest van hun leven “grote kinderen” blijven. Zulke uitspraken zijn vandaag de dag (terecht) scherp veroordeeld als seksistisch. Dit weerspiegelt een oud wereldbeeld en leidt tot vragen bij lezers over de rechtvaardigheid en toepasbaarheid van zijn filosofie. Het helpt de overtuiging van vandaag versterken dat de theorieën van een filosoof kritisch beoordeeld moeten worden als ze zulke discriminerende passages bevatten.
- Vrije wil en moraal. Door te stellen dat vrije wil een illusie is, leek Schopenhauer aanvankelijk de basis voor ethiek weg te nemen. Als alles noodzakelijk is, hoe kan je dan nog verantwoordelijk zijn? Hij loste dat deels op door mededogen als enige grondslag te zien, maar kritieken wijzen erop dat deze omweg niet alle problemen oplost. Het deterministische mensbeeld is voor sommigen een beperking van zijn denken: het vraagt bijvoorbeeld de vraag in hoeverre ánderen veranderd kunnen worden, als iedereen toch “geleefd wordt” door dezelfde onbewuste drang.
- Praktische haalbaarheid. Ook beargumenteren tegenstanders dat Schopenhauers oplossing (volledige ontkenning van eigen verlangens) voor de meesten niet realistisch is. Het is een idealisatie die de meeste mensen niet kunnen volhouden. Bovendien zegt hij geen concreet “middenpad”: het vergt volgens hem een bijna onmenselijke wilskracht om de wil te ontkennen. Kritiek is dat hij vooral problemen beschrijft, maar weinig pragmatische routes aanbiedt voor de gemiddelde lezer buiten zijn filosofische ideaal van ascese.
Deze en andere tegenargumenten tonen dat Schopenhauers systeem niet de enige mogelijkheidszin van menselijk leven is. Zijn filosofie blijft vooral waardevol als manier om na te denken over problemen, niet als kant-en-klare oplossing voor elke situatie.
Schopenhauers kernboodschap in één zin
“Het leven is in wezen gedreven door een blinde wil tot bestaan, wat vaak lijden brengt – alleen door onze verlangens los te laten en compassie te beoefenen, kunnen we een glimp van vrijheid en innerlijke rust vinden.”